Alles in eigen hand

Bijzonder maar niet uniek: na 25 jaar weer clubkampioen HSG

,,Ik moest drie finales spelen en ze alle drie winnen’’

Verslag Wim van der Wijk van de play-offs om het HSG-clubkampioenschap 2014-15

wim 1Op de clubavond van 7 mei stonden we met een groepje te kijken naar een spannende partij tussen Kees en Jorgen in de play-offs om het clubkampioenschap. Het werd remise. Voorzitter Martin Koekkoek trok snel een conclusie. ,,Zo, Wim, nu heb jij alles in eigen hand.” Ik realiseerde me dat ik mijn underdogpositie kwijt was en tot favoriet voor de titel werd gebombardeerd, terwijl ik me best lekker voel in een rol van Dark Horse, helemaal na de gelijknamige film.

Martins conclusie was op zich juist, geen speld tussen te krijgen. Alleen moest ik wel mijn resterende drie partijen winnen. Beetje voorbarig om in zo’n situatie al een voorschot te nemen op een mogelijke triomf.
Toch lieten de woorden van de voorzitter mij niet meer los. Alles in eigen hand, hoe moest ik hier mee omgaan?
A. Negeren, gewoon je eigen spel spelen, zet voor zet? Vaak verstandig.
B. Er toch rekening mee houden en een speciaal strijdplan ontwikkelen.
Ik had tijd om hierover na te denken. De titelstrijd zou even stil komen te liggen, we hadden nog een training en Hemelvaartsdag (schaakclub gesloten) diende zich aan. Ik dacht er lang over na, en koos uiteindelijk voor de tweede optie. Een speciaal strijdplan dus, met als codenaam DHA: De Harde Aanpak.

Maar eerst een overzicht van wat hieraan vooraf ging.
Het uitvechten van de strijd om het clubkampioenschap via play-offs heeft voor- en nadelen. Het voordeel is dat de titelstrijd niet al in februari is beslist als iemand een onoverbrugbare voorsprong heeft genomen. Play-offs garanderen een spannend slot van de competitie die anders als een nachtkaars kan uitgaan.
Er schuilen echter ook elementen van onrechtvaardigheid in: de titel kan terecht komen bij iemand die de competitie niet heeft gedomineerd, maar piekt op het juiste moment. En een systeem van play-offs via een zeskamp, zoals de laatste jaren bij ons, is eigenlijk principieel oneerlijk omdat je spelers hebt die drie keer met wit en spelers die drie keer met zwart spelen. Op basis van vijf partijen kan dat toch een factor zijn.

Maar goed, je moet wat, het is misschien niet helemaal zuiver en ideaal, maar een alternatief is niet gemakkelijk te vinden. Dus doen we het maar zo.
De loting is voor de wit-zwart-verdeling belangrijk. Voor mij had die niet beter kunnen uitpakken: drie keer wit, en ook wit tegen Kees, elk jaar de topfavoriet voor de titel.
De volgende spelers plaatsten zich voor de play-offs, op basis van de ranglijst per april, waarbij moest zijn voldaan aan een minimumaantal partijen:
1. Kees Nagtegaal, 2. Wim van der Wijk, 3. Jorgen Henseler, 4. Bart Vermeulen, 5. Ernst Jos en
6. Herman van Engen.
Bij gelijk eindigen geldt een tiebreakregel die de speler die het hoogst is geëindigd in de reguliere competitie beloont. Zo leg je toch een link met de prestatie over het gehele seizoen.

Mijn inschatting vooraf was dat Kees 4 punten uit 5 partijen nodig zou hebben voor de titel (op grond van zijn tie-breakvoordeel) en een Dark Horse, waarschijnlijk 4,5 punten.
Dat was dus mijn doel.

Door wat verschuivingen werd de partij tegen Kees mijn openingswedstrijd. De opdracht was simpel: bij voorkeur winnen, beslist niet verliezen. Het liep anders, het ging bijna fout maar Kees liet de overwinning glippen. De partij eindigde in remise.
(Zie partij 1). Achteraf kun je zeggen dat Kees hierdoor zijn titelkansen heeft verspeeld. Beetje overdreven, in deze fase weet je natuurlijk niet anders dan dat de strijd nog helemaal open ligt.

Herman, de titelverdediger, won in de eerste ronde met enig geluk van Jorgen. Hij was mijn tweede tegenstander. Onze partij begon rustig, maar eindigde spectaculair met vier dames op het bord! (Zie partij 2).
Herman bood ergens in het middenspel remise aan. Ik had een pluspion maar was al in lichte tijdnood. Ik bevond me toen nog niet bewust in de must-winfase maar besloot er toch voor te gaan, ondanks de a-pion van Herman die heel gevaarlijk kon worden (en werd). De partij veroorzaakte veel opwinding op de clubavond: een stelling met vier dames met een speler in ernstige tijdnood, hier komt het publiek immers graag voor naar het stadion. En natuurlijk ook passend binnen onze speciale aandacht voor vrouwenschaak.
Mijn koning stond veilig, die van Herman op de tocht, dan ben je mooi de sjaak met twee vijandelijke dames in de buurt. Na afloop bleek dat uitgerekend de promotie tot dame de verliezende zet was. Als Herman op dat moment minder gretig was geweest, was de partij waarschijnlijk in remise geëindigd.
So far, so good, 1,5 uit 2, ik mocht zeker niet klagen.

Door uitstel van mijn partij tegen Ernst en het feit dat ik tussendoor nog een halve finale voor de beker moest spelen tegen Martijn, raakte ik achterop. Kees versloeg achtereenvolgens Bart en Herman. Ernst was ook niet schadevrij gebleven. De titelstrijd ging definitief tussen Kees en mij. Jorgen had nog een theoretische kans als hij alles zou winnen en Kees en ik alles zouden verliezen.

Tijd om terug te keren naar het begin van het verhaal, na de remise tussen Kees en Jorgen, waarin Kees een winnende voortzetting wel zag maar niet speelde. Hierdoor ontstond voor mij een bijzondere situatie. Wat te doen? Ik besloot tot een grondige analyse van mijn kansen, met partijen tegen Ernst, Jorgen en Bart nog te gaan. 3 uit 3 betekent automatisch het clubkampioenschap. Zo dicht bij, maar natuurlijk ook nog zo ver weg.

Om te beginnen, keek ik naar de naakte ratings (afgerond). Het ging om de volgende duels:
2150 – 1990 (Wim – Ernst)
2100 – 2150 (Jorgen – Wim)
2150 – 1900 (Wim – Bart)
Gevraagd is 3 uit 3. Dit valt op basis van de toverformule van prof. Elö in de categorie moet kunnen!
Maar wat zeggen ratings nou allemaal. Ik ging op zoek naar series van drie opeenvolgende partijen tegen vergelijkbare tegenstanders, eerder dit seizoen in onze interne competitie. Ik heb intern een goed seizoen gedraaid, een score van 78 procent. Maar series van 3 uit 3……vaak zat er altijd wel een halfje tussen de paaltjes.

Volgende stap:
Karakteristieken van mijn partijen in de reguliere competitie tegen de drie nu te elimineren tegenstanders:
Mijn partij tegen Ernst: ‘kansloze overwinning’ vanuit totaal verloren stand.
Mijn partij tegen Jorgen: moeizame remise.
Mijn partij tegen Bart: moeizame remise.

Hiermee zag het plaatje er opeens minder florissant uit. Ik liet dit op me inwerken en kwam tot het volgende diepe inzicht:
HET MOET KUNNEN MAAR DAN ANDERS
Concreter: ik moet scherp en agressief spelen, tijdnood absoluut voorkomen, grondige voorbereiding per tegenstander, desnoods afwijken van het vaste repertoire.
Kort samengevat: DHA, De Harde Aanpak.
Ik moest drie finales spelen, en ik moest ze alle drie winnen.

Finale 1, Ernst.
d4 of e4? Oftewel een keus tussen vermoedelijk de Grünfeld en 1 …, e5. Ik besloot voor de Grünfeld te kiezen, of eigenlijk een anti-Grünfeld, het systeem met 3 …, f3. Niet mijn favoriete bestrijdingswijze, maar zeker geschikt in een must-win situatie.
Ernst wist echter wat hij moest doen. Ik speelde te snel en blunderde na enkele zetten een centrumpion. Binnen kokend van woede over het vergooien van mijn titelkansen besloot ik tot alles of niets. Indien nodig zou ik een kwaliteit offeren voor aanval. (Zie partij 3)
Ernst verdedigde zich niet optimaal en even later had ik zowaar al een prachtige stelling. Het werd een miniatuurtje van amper 20 zetten. Wat een meevaller!
One down, two to go.

Finale 2, Jorgen.
Met zwart, moeilijk voor te bereiden, Jorgen speelt zowel 1. d4 als 1.e4. Ik besloot te gokken op 1. d4 en stak daar de meeste tijd in. In de reguliere competitie kwam bij ons het Geller Gambiet van het Slavisch op het bord. Zou Jorgen het nog een keer spelen? Ik sloot het niet uit – Jorgen heeft duidelijk een eigen agenda en houdt daar aan vast. Ik bestudeerde ter voorbereiding het hoofdstuk hierover van Boris Avrukh in The Classical Slav. En laat de speelwijze, waarin de auteur een volgens hem veelbelovende aanpak met een N’tje aanbeveelt, nou net op het bord komen!

Avrukh eindigt zijn analyse met de conclusie dat wit geen compensatie heeft voor de gambietpion die hij dan nog steeds achter staat. Dat lijkt geen slecht uitgangspunt voor een must-win. Maar wat heb je als clubschaker in de praktijk aan zo’n diepzinnig grootmeesterlijk oordeel? Ook de computer geeft aan dat zwart na de door Avrukh voorgekookte opening iets beter staat. Maar ik sluit niet uit dat veel spelers hier toch liever met wit zouden spelen. (Zie partij 4).
Het werd een zware partij, van behoorlijk niveau, waarin Jorgen één keer een kans op gelijkspel miste, en mij na een korte maar hevige crisis in het middenspel liet afwikkelen naar een eindspel waarin een Paard superieur is aan de Loper.
In mijn beleving een van mijn beste partijen van dit jaar, zo niet de beste, een zekere kandidaat voor mijn later uit te geven bundel My Three Memorable Games. Theoretisch is de partij wellicht van enig belang, volgens mijn databases de eerste praktische test van Avrukhs nieuwtje. Ik won het eindspel gemakkelijk.
Een cruciale overwinning tegen de grootste sta-in-de-weg op mijn titeljacht. Jorgen is waarschijnlijk onze meest toegewijde speler. Hij heeft meer deelnames aan het Europees Individueel Kampioenschap op zijn naam staan dan menig Nederlandse GM. Na mijn zege lag de weg naar de titel dus open.
Nog nodig voor het clubkampioenschap 2014/15: 1 winstpartij.

Finale 3, Bart.
Met wit. Op basis van mijn waarnemingen tijdens de clubavonden kon ik rekenen op Slavisch na 1. d4 en Caro Kann na 1. e4. De vraag luidde dus: wil ik in het kader van De Harde Aanpak liever met pionnen op d4/e4 tegen de zwarte formatie d5/c6 spelen of liever met mijn pionnen op d4/c4?
De keus viel op e4/d4. Als gids koos ik Parimarjan Negi. De Inidase grootmeester verzorgt in de serie Grandmaster Repertoire van Quality Chess het 1. e4-domein, een repertoire voor wit. Twee delen zijn al verschenen, deel 3 is in aantocht. De recensies over zijn debuut als theoreticus/schrijver zijn zeer lovend.

Toen ik op donderdag 4 juni naar de club reed, hoorde ik een bang stemmetje in de auto: Wim, is het nou wel zo verstandig om in deze zo belangrijke partij af te wijken van je repertoire. Je hebt veel meer ervaring met het Slavisch, zowel met wit als zwart. Ga je echt 1. e4 spelen? Een andere stem zei: luister niet, je bent een Man met een Missie.

Ik speelde even later 1. e4!, voor het eerst weer in jaren. En wat er toen volgde, is ongelooflijk. Een week na mijn 16 zetten theorie tegen Jorgen in het Geller Gambiet kwamen er nu 19 zetten theorie volgens Parimarjan Negi op het bord. Dat ik die zetten speel is te verklaren, gezien mijn speciale voorbereiding, maar dat Bart en eerder Jorgen, zonder kennis van de door mij geraadpleegde boeken meegaan in de varianten, is toch heel bijzonder.
Lange hoofdvarianten komen in mijn partijen zelden op het bord. Of ik ben de (volgorde van de) zetten vergeten, of ik haal varianten door elkaar of mijn tegenstander wijkt af. Bijzonder dus, dat dit nu wel binnen acht dagen twee keer gebeurt. Met als belangrijkste voordeel dat ik in deze partijen niet in tijdnood ben gekomen, een van mijn hoofddoelstellingen. Het voordeel van hoofdvarianten is natuurlijk dat je in de opening alleen maar zetten van grootmeesterniveau speelt, uiteraard tot het moment waarop het verder gaat als een partij tussen prutsers. Uiteraard doel ik niet direct op deze partij, maar in het algemeen zou je het misschien zo kunnen zeggen.

Na mijn 20ste zet (Zie partij 5) lijken we af te stevenen op een stelling, waarover Negi eigenlijk geen concreet oordeel geeft.
Ik was dus nog steeds in mijn boek. Maar Bart week af door met zijn dame pion h5 te slaan. Dat moet een mindere zet zijn, in elk geval heeft de auteur van Quality Chess het niet de moeite waard gevonden om er woorden aan vuil te maken. Ik moest de weerlegging dus wel zelf vinden.

Daarbij had ik de keuze uit een voortzetting die simpel en goed lijkt en een zet die misschien nóg wel aantrekkelijker is.
Zie diagram

wvdw-bv

Wim van der Wijk – Bart Vermeulen. Wat is de beste zet voor wit?

Misschien wel een leuke oefening, met als opgave: geef in deze stelling de beste zet voor wit:
A. 22. g4. Geef ter illustratie een korte variant.
B. 22. d5. Geef ter illustratie een korte variant.

Gebruik hiervoor niet meer tijd dan je in een partij zou doen, en raadpleeg uiteraard niet de computer. De oplossing vind je in het partijengedeelte hieronder.

Ik verklap hier niet of ik voor A. of B. heb gekozen, maar in de partij ging het me voor de wind. Enkele zetten later stond ik al op championshippoint. Ik hoefde alleen nog maar een paar makkelijke smashes binnen de lijnen te slaan en de titel was voor mij!
Bart liet zich sportief mat zetten op zet 33.
3 uit 3, Mission Accomplished, mijn tweede clubtitel bij HSG, precies 25 jaar na mijn eerste.

De Lijst der Lijsten van HSG geeft aan dat een tussenpoos van een kwart eeuw tussen twee clubkampioenschappen van dezelfde speler niet uniek is, maar wel bijzonder.
Ik bevind me wat dit nutteloos statistiekje betreft nu in het gezelschap van Kees Nagtegaal, D.F. de Lange en J.H. ( Johannes Hermanus) Peet.
De trivia-statistieken laten verder zien dat Kees recordhouder is wat het aantal seizoenen tussen twee kampioenschappen betreft: 36! Tegen 33 in het geval van Peet.
Peet staat wel voor in de race om het aantal titels: 14 tegen 10 voor Kees, die graag opmerkt dat het evenaren en overtreffen van het aantal titels van Peet zijn levensdoel is!?!
Na de invoering van de play-offs groeit zijn verzameling clubkampioenschappen echter niet meer zo hard (zie mijn eerdere opmerking over onrechtvaardigheden die in zo’n systeem kunnen sluipen). Bovendien is hij er een lange periode tussenuit geweest. Na zijn studie in Wageningen woonde en werkte hij een flink aantal jaren in Afrika. En Peet heeft ook een aantal gedeelde titels op zijn naam staan. Gelijk eindigen dat kennen we nu niet meer.
Kees scoorde dit seizoen in de interne competitie (inclusief play-offs) 88,6 procent: 19,5 uit 22, met 17 overwinningen, 5 remises en 0 nederlagen. Waarschijnlijk het meest extreme voorbeeld (in heel Nederland?) van iemand die in de onderlinge competitie toch net naast de titel grijpt, met dank aan de play-offs (en mijn sneaky rol hierin).

Misschien lukt het Kees toch nog om Peet te achterhalen. Bij HSG ben je immers nooit te oud om clubkampioen te worden. We mogen hem natuurlijk niet helpen op zijn recordjacht maar hij verdient wel onze morele steun. Iemand moet het doen, en dat is (voorlopig) alleen Kees.

Het is inmiddels al in meer dan honderd jaar niemand gelukt om Peet als recordhouder uit de boeken te schrijven! Zijn naam blijft zo wel voortleven, als sterkste HSG’er ooit. Net als de naam van de andere Peet, in 1887 de oprichter van onze club, en de vader van J.H.. Deze Jacob Peet (zelf geen sterke schaker, hij had andere kwaliteiten) houdt de gemoederen lokaal ook nog bezig in verband met de discussie over het Gulden Boek van Hilversum. Wie hierin is geïnteresseerd, lees mijn column Antipeethie van enkele maanden geleden er maar op na.

Bij HSG geven we de resultaten van de interne competitie door aan de KNSB voor de (KNSB-) ratingverwerking. Lang niet alle clubs maken gebruik van deze service, vaak maken de sterkere clubspelers hiertegen bezwaar, omdat zij hierbij weinig te winnen en veel te verliezen zouden hebben.

Dat is niet (altijd) de praktijk bij ons. Kees houdt meestal ratingwinst aan de interne over. Hetzelfde geldt voor mij, momenteel op rating de nummer twee in de hiërarchie van HSG. Ik speel quitte als ik 75 procent scoor, daarboven ga ik verdienen. Voor Kees ligt het break-even percentage nog hoger, maar het kan dus wel. Er is ook een simpele uitdrukking voor: adel verplicht, laat de sterkere spelers het maar waarmaken, daar is niets mis mee. Het maakt de interne juist sterk en competitief.

Toch is ook bij ons niet iedereen er blij mee. Zo is er een speler die overweegt niet meer intern te spelen. Donderdag is voor hem een zware werkdag en dan is ’s avonds het beste er bij hem wel vanaf. De interne kost hem gewoon te veel ratingpunten. Als een keuze voor ratingverwerking leidt tot afzeggen voor de interne, dan is dat een natuurlijk aandachtspunt, maar het zal, net als met veel andere punten, onmogelijk zijn om het iedereen naar de zin te maken.

Wellicht dat een opt-outregeling soelaas kan bieden. Hierbij geldt ratingverwerking niet voor de speler die van deze regeling gebruik wenst te maken. Nadeel hiervan is weer dat dit het uitgangspunt van alle resultaten tellen mee ondergraaft, en de taak van de wedstrijdleider intern er wellicht ook niet makkelijker op maakt.

Eindstand:
1. Wim van der Wijk 4,5
2. Kees Nagtegaal 4
3. Jorgen Henseler 2
4. Bart Vermeulen 2
5. Herman van Engen 2
6. Ernst Jos 0,5

Partijen.





5 gedachten over “Alles in eigen hand”

  1. Mooi verslag Wim! En je hebt het kampioenschap helemaal verdiend. Alle risico’s genomen en dat betaalde zich uit. Gefeliciteerd!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *